
Gezegend de zuiveren van hart, want zij zullen God zien. (Mattheus 5, 8)
In deze ‘zaligspreking’ komt Jezus ons wel heel dicht bij:
ons hart is immers ons centrum, een heel intieme plek.
Zo dichtbij is hij ons in de andere zaligsprekingen nog niet geweest!
In het voorgesprek spraken we over dat woord ‘zuiver’.
Voorheen stond daar ‘rein’: rein van hart.
Ik vind dat een beetje een ouderwets woord, maar de anderen sprak dat juist aan: de doopouders somden meteen eensgezind de ‘heilige’ 3 R-en’ van de opvoeding op: Rust, Reinheid en Regelmaat.
Goed: rein van hart dus!
Maar dan beginnen de problemen ook meteen: wie kan zeggen dat hij rein van hart is? Van een klein kind kun je dat zeggen, maar wij?
In onze christelijke traditie ligt hier ‘springstof’: wie geloof je dat de mens in Gods schepping is?
Geloof je dat het goede in hem of haar dieper gepland is dan het kwade’? Of ben je, zijn we vooral zondaar en ‘geneigd tot alle kwaad’, is dat de eigenlijke kern?
Gelukkig is de kerk een oefenplaats om met elkaar over deze
dingen die ons leven zo kunnen belasten, in gesprek te komen.
Hier mogen we ons immers, gedragen door de liefde en genade van God, laten zien in wie we zijn en mogen worden!
Het hart, het LEV, is in het Jodendom niet alleen de plaats van het gevoel, maar ook van de wil.
Je moet lef hebben om jezelf zo in het geding te durven brengen. En zo te kunnen groeien naar de bedoeling van God.
Van Vincent van Gogh weten we dat hij een sterke roeping voelde, en tegelijk worstelde hij met die lat die zo hoog lag.
Van dit schilderij, de bloeiende perenboom, wordt gezegd dat hij hierin zichzelf en zijn broer Theo verbeeld zou hebben.
Theo, die levenslang buitengewoon trouw en barmhartig voor de ingewikkelde Vincent bleef, zou afgebeeld zijn in de bloeiende boom.
Maar als je goed kijkt zie je rechts achter die boom een afgezaagde stam. Hiermee zou Vincent zichzelf afgebeeld hebben: iemand die niet ‘gelukt’ is en er niet meer mag zijn.
Hij verbeeldt dan eigenlijk het gesprek dat hij in zichzelf en met God gevoerd heeft.