
Vandaag is het in liturgische taal de zondag van de goede Herder. Eigenlijk een prachtig thema voor ons, als vaak ‘dolende schapen’, in een tijd waarin we met veel onzekerheden moeten leven.
Daarom stel ik voor om samen opnieuw naar de diepte van wat die goede herder voor ons betekenen kan, te zoeken.
Dat we in alles wat ons onzeker maakt in Hem opnieuw vaste grond kunnen vinden.
Dat zoeken begint met het Griekse woord dat voor ons altijd met goed wordt vertaald. Daar zijn we vertrouwd mee, maar je kunt het ook anders zeggen.
Dan vertaal je het in plaats van goed met echt: de echte Herder.
Wat er in Jezus’ dagen aan herders rondliep, was immers gehuurd, en met de nek aangekeken gespuis.
Volk dat buiten de bebouwde kom, bij nacht in het veld lag en gemeden werd.
Het ‘herdersberoep’ had nauwelijks nog aanzien.
De enige echte herder van Israel was eind eerste eeuw de Eeuwige zelf en zijn Messias. Maar zij waren ver weg, en het volk was overgelaten aan bezetters en huurlingen.
Dan gaat het dus over het tegenovergestelde van echte herders over: de on-echte, valse, herders. En dan weet u meteen waar we het over hebben.
Van de Braziliaanse president Bolsonaro bijvoorbeeld kwam deze week het ‘geweldige aanbod’ om het tropische regenwoud niet meer te kappen, maar dan wel tegen een miljardenver-goeding van de hele wereld. Aan alles wat hem gegeven is moet verdiend worden.
Maar ook veel dichterbij huis, of in onze privésfeer kan een valse herder zomaar opduiken, en het geleefde leven onder druk zetten.
De echte herder is de ‘reddingsboei’ daar tegenover.
Voor de Johannesgemeente is dat Jezus.
De huurlingherders nemen, maar hij geeft!
Hij is de ware herder!
Niet voor niets begon onze lezing uit het evangelie bij: ik ben gekomen om mijn schapen het leven te geven in al zijn volheid. Daar is hij voor gekomen, daar heeft hij voor geleefd, ‘het leven geven’!
Daar leven ook wij uit als het gerucht van de opstanding ons geraakt heeft.
Maar… dat beeld van de herder en de schaapskudde is ook een lastige. Voor ons is een schaapskudde en een herder een toeristische attractie geworden, waarvoor je even van de fiets stapt.
Door de Bijbel loopt het beeld van de herder als een rode draad, van begin tot eind.
Nauwelijks is de mens geboren of hij wordt al herder hoorden we. Abel was de eerste, en meteen een voorbeeld van de messiaanse herder.
Maar let op, de naam van deze herder is veelzeggend: ademtocht, dampje. Dat vervluchtigt zomaar!
Zijn broer wordt stikjaloers doordat God hem wel ziet, en dood hem. De allereerste daad van ‘zinloos geweld’ zou je kunnen zeggen, zoals veel later herder Jezus zinloos als een lam geslacht wordt.
Als Kain dan gevraagd wordt: mens waar is je broer, waar is je zusje? is dat meteen de meest klemmende vraag in de Bijbel.
Een vraag die ook ons op de huid zit in de relatiedriehoek God, mens, medemens.
Kain weigert de hoeder en behoeder van zijn broer te zijn. Hij is zelfs even z’n geheugen kwijt!
Maar het beroep herder sterft daarmee allerminst uit: alle aartsvaders na hem komen van achter de schapen!
Abraham , Izaäk en Jakob. Net zoals Mozes en David trouwens.
Sinds die twee wordt het woord ‘herder’ het beeld voor de leiders van Gods volk.
Daarna wordt ieder die in Israel tot leiderschap wordt geroepen ‘herder van het volk’.
Het ware beeld van de mens die door de Schepper is aangesteld om al het geschapene te behoeden en te bewaren. Te verhoeden dat het verloren gaat. Gaandeweg wordt dit woord herder in geloofstaal steeds sterker geladen tot vandaag aan toe: De Heer is mijn herder, mij zal niets ontbreken,zingt Psalm 23
En juist dat ziet de Johannesgemeente in Jezus waar worden.
Hij ‘geeft’ immers, hij legt zijn leven af voor zijn vrienden.
Hij is zo met zijn kudde verbonden, dat hij het leven van die kudde hoger aanslaat dan zijn eigen leven, en bewust zijn eigen leven op het spel zet.
Dat ene verloren schaap gaat hij achterna totdat hij het vindt. En zelfs de schapen die niet uit zijn kudde komen, kunnen op hem rekenen; ook hen zal hij behoeden voor het kwaad.
Ik ben gekomen om mijn schapen het leven te geven in al zijn volheid.
Je vraagt je af: zouden we het de echte herder na durven zeggen?
Weet u, weet jij, waarom je er bent? Waarom je gekomen bent in de wereld?
Dat is natuurlijk een onmogelijke vraag!
‘Ja’ kun je zeggen.. ‘omdat ik een vader en moeder had, en daar is een kind van gekomen’. Misschien bent u zelfs wel dat kind dat niet gewenst was, maar toch kwam.
Ik ben gekomen om…Dat is onzinnig voor ons, zo is het immers gegaan: normaal gaan de dingen vanzelf. Je hebt je taken thuis, je gaat naar je werk, onderhoudt je contacten, geniet van het goede van het leven misschien. We doen wat we moeten doen, niet ‘om’ maar omdat het nou eenmaal zo gekomen is.
Jezus zegt dan: ik ben er niet voor Mezelf, maar opdat zij leven.
Dat is het antwoord van de herder. Hij ziet en weet… en hij kent ons, meer dan wij onszelf kunnen kennen.
En als Johannes zegt dat de schapen Hem op hun beurt kennen, kan dat ook ons moeilijkste geloofspunt zijn.
Wie is hij toch, deze herder? Hij is me te groot of te ver weg.
Ik zie hem niet, of ik ben hem kwijt geraakt onderweg.
Ons ‘kennen’ kan ook verduisterd zijn omdat er teveel kapot is gegaan in onze relatie met een medemens, met onszelf of met God.
Misschien ligt het antwoord op onze geloofsvraag wel heel dicht bij, omdat we in onze zoektocht vergeten dat wij zelf herder zijn.
Dat er van alles anders (of zelfs verkeerd) gelopen kan zijn, maar dat de vraag blijft: mens waar is je broer, waar is je zusje?
Dat we weer weten waar het in ons leven om gaat als we op die vraag een antwoord kunnen geven.
Dat we geloven, vertrouwen, dat wij herder kunnen zijn!
Het is de vierde zondag van Pasen.
Pasen is het feest van het echte herderschap.
Dat God in Jezus door de dood is heen gegaan.
Echt herderschap kan niet sterven!
Misschien tobt u of jij met de zin van het jou gegeven leven.
Waarom je er bent? Waarom wij hier als gemeente zijn?
Om schaap te zijn van de echte herder.
Om leven te ontvangen en te geven.
Als schaap van de echte herder wordt je erop uitgestuurd om weer je broeders en je zusters hoeder te worden.
U, jij bent het al, al moeten we juist in deze tijd dat vaak op veilige afstand doen, maar ook dan kunnen we echt zijn.
Het kan, het mag en in grote nood moet het.
Want in hem of haar naast ons ligt de zin van ons leven.