
‘Gezegend zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid
zij zullen verzadigd worden’.
Getekende, magere mensen zien we hier in een vroege tekening van Vincent van Gogh (1883), bij een uitdeelloket voor bouillonsoep in Den Haag. Hij keek met echt meegevoel naar de mensen om hem heen. Dat kreeg hij van huis uit ook met de Bijbel mee.
Als hij in zijn jonge jaren deze tekening maakt van de voedselbank van zijn dagen, is hij al niet meer hulppredikant of bewogen evangelist.
Zijn honger en dorst naar gerechtigheid drukt hij nu in beelden uit.
Hij schreef in een brief dat hij voor zijn werk als tekenaar en schilder een warm gevoel van sympathie voor mensen moet ‘hebben en houden, eigenlijk voor allen, anders blijven tekeningen koud en slap’.
Van Gogh stelde de armoede van zijn dagen aan de orde in deze tekening.
Er wordt in allerlei vormen ook een hoop onrecht aan de kaak gesteld in onze tijd. Dat voelt ongemakkelijk, je wilt het niet, en toch is het zo.
Bij de vrijdagse voedselbankuitdeling, bijvoorbeeld, ions dorp kun je je generen als je er langs fietst: waar gaat het uiteindelijk om? Is dit noodzakelijke liefdadigheid die voorbij gaat, of is dit onomkeerbare nieuwe armoede? Wanneer is de voedselbank bij ons niet meer nodig eigenlijk?