In Trouw van vrijdag 4 mei j.l. spreekt dr.Arjan Plaisier over ‘spiritualiteit’ als iets dat bij het christelijk geloof hoort. Geloven is niet alleen iets voor het hoofd maar ook voor het hart, en het is altijd ‘relationeel’. Vanuit de protestantse orthodoxie zoals die in een deel van de kerk door de eeuwen heen vorm kreeg is dit een terechte stelling. Maar ik word op z’n minst geprikkeld door de toon en suggestie die van het artikel uitgaat. De stelling doet immers fundamenteel tekort aan de ervaring dat geloven een zaak is van hoofd en hart… èn handen. En… dat velen daar allang uit leven of leefden. Geloven is voor hen: een weg gaan, individueel, maar altijd ingebed in een samenleving. Dat betekent dat de diaconale dimensie, de dienst van de gelovigen in de samenleving, niet gemist kan worden als het om ‘spiritualiteit’ gaat.
In die zin is het uitermate storend, en kwetsend te stellen, dat de kerk van de zeventiger en tachtiger jaren van de vorige eeuw de blik teveel naar buiten gericht zou hebben. Dat was juist de tijd waarin velen in de kerk mij vormden door de verbinding van hoofd en hart. En hart dan niet in de beperkte zin zoals ik die bij Plaisier proef, maar als uitvloeisel van de betekenis van het woord ‘lev’: ‘hart’ in de Joodse traditie, niet alleen gevoelscentrum, maar ook de plaats van de wil. Werken met hart en ziel vanuit ‘geloven’ in de samenleving. Pastorale en diaconale betrokkenheid in de grote steden, de beweging ‘nieuwe levensstijl’, plaatselijke kerken en diaconieën die oog hebben voor de existentiële nood van de ander. Kerk-in-actie, het ‘Oude Wijken pastoraat’ in Rotterdam, ‘Stem in de stad’ in Haarlem, het buurtpastoraat in Overvecht, pionierswerk in en ook buiten de steden: inloophuizen en diakonale projecten als ‘schuldhulpmaatje’. ‘God’ betekent: Ik-zal-er-zijn. Dat gaat gepaard met nieuwe vormen van spiritualiteit: het zoeken naar nieuwe verstaanbare woorden en gebaren vanuit fundamentele gelijkwaardigheid. Veel mensen uit de huidige gemeenten en parochies hunkeren naar ondersteuning en herkenning in spirituele zin, bijvoorbeeld als het om hun inzet voor vluchtelingen en ‘uitgerangeerden’ gaat.
Spiritualiteit is dus geen begrip dat alleen voor een innerlijke en verticale geloofshouding gereserveerd kan worden, maar het hele leven als mens in de schepping raakt. Er is een brede stroming van protestanten, katholieken en anderen die vanuit deze houding werken. Vastenprojecten en pelgrimages zijn daar goede voorbeelden van, maar ook kerken, Taizé- en Iona-groepen die zich vanuit hun geloven richten op de diaconale dimensie van de geloofsweg. Plaisier suggereert dat de focus die hij aangeeft vernieuwend is. Hij slaat voor het gemak de zojuist geschetste diaconale kerkbeweging over, maar ook het werk van bijvoorbeeld (de te vroeg overleden) dr.Jurjen Beumer en dr.Kick Bras die de protestantse spiritualiteit inbedden in de bredere stroom van mystiek die de hele mens raakt.(Kitty Bouwman en Kick Bras: Werken met spiritualiteit ). In dit spoor werkt op dit moment ook Vacare (Platform voor meditatief leven). En als basis daarvoor het werk van het Titus Brandsma Instituut in Nijmegen, waar vele predikanten en theologisch geïnteresseerden in de oecumenische setting van de Karmel-beweging de afgelopen jaren geschoold werden in een dagelijkse spirituele houding. Ds.Gideon van Dam legde deze beweging open voor de protestantse traditie en deed verslag in zijn boek: Dichter bij het Onuitsprekelijke.
Dr.George MacLeod , de stichter van de Iona Community, getuigde dat Christus niet gekruisigd werd tussen twee kandelaars boven het altaar van een kerk, maar op een vuilnisbelt buiten de stad. Christus laat zich met name op de kruispunten in het leven van de wereld kennen. Dietrich Bonhoeffer werd dan ook niet vermoord omdat hij een kaarsje opstak of ‘stil werd bij God’, maar omdat hij wist dat spiritualiteit altijd een vertaling is van een innerlijke levenshouding.