Overdenking ‘Nieuwjaar’
zondag 3 januari 2021
bij Lied 511 en psalm 84
I
Door goede machten trouw en stil omgeven (Lied 511)
is een lied van Dietrich Bonhoeffer, rond kerstmis 1944 geschreven.
Dit lied, dat eigenlijk een gebed is, schreef hij voor zijn verloofde en moeder.
Maar let op bij die eerste regel, daar staat: door goede machten omgeven!
Bonhoeffer werd toen door de Nazi’s al ruim anderhalf jaar gevangen gehouden! Bepaald geen goede macht!
Als iemand door kwade machten omgeven was, was hij het wel!
Berlijn werd iedere nacht gebombardeerd, het leven in de gevangenis was buitengewoon zwaar. Ook door de angst en bekommerdheid om zijn medegevangenen.
Bonhoeffer heeft zich daar doorheen weten te slaan: dapper, gelovig en sterk. Maar ook werd hij, als de geloofsgetuige die hij was, diep verzocht en schreef:
hij schreef ik ben een gekooide vogel, onrustig, ziek van verlangen (…) hongerend naar kleuren, naar bloemen, vogelgezang, dorstend naar woorden die goed doen, mensen dichtbij..
Maar Bonhoeffer laat zijn oog, zijn perspectief, nu juist niet bepalen door de kwade machten.
Nee, hij laat zijn oog, zijn voet, zijn hart richten door goede machten.Die vindt hij in zijn geliefden – en ten slotte- in God.
In de taal van Psalm 84 is dat: van verlangen smacht mijn ziel,
naar de voorhoven van de Heer.
Naar zeg maar de ‘geborgenheid’ die je bij God, in God, mag vinden.
Ook voor de Psalmdichter blijkt dat niet vanzelfsprekend:
mijn hart en mijn lijf roepen om de levende God.
Er zijn immers ‘goden’ genoeg die om aandacht vragen, ons in willen pakken, maar de levende God, Die, ja Die van Israël, dat is wat anders.
Die zie je niet, die maakt je geen slaaf, die is een Bevrijder, daar mag je naar verlangen, daar moet je op hopen.
Je zult uiteindelijk niet teleurgesteld worden, maar de weg is nooit vanzelfsprekend, en vraagt ook iets van je.
De psalm zegt: al moet je weg misschien wel door een dal van dorheid heen gaan.
II
Het blijkt ook voor ons een spannende vraag: zijn wij door kwade of door goede machten omgeven?
Leven we in een periode waarin vooral de kwade machten boven komen drijven in de wereld?
Je kunt daardoor bevangen raken: de agressie bijvoorbeeld die, naar m’n gevoel, in onze samenleving nu sterker aan het licht komt in alle frustratie.
Of de macht van het virus dat een Engelse variant kent die door geen brexit uit te bannen valt, en ook ons zal bereiken.
Of de hoogmoed van het westen om te menen dat wij het meeste recht hebben op miljoenen vaccins, waar de armen moeten creperen.
En dichterbij de moeite die we zelf kunnen hebben om met tegenslag of ziekte te kunnen leven…
Is er een weg om toch anders te kunnen leven?
Om je bewogenheid om wie naast je is,
en de echtheid in jezelf, niet te overschreeuwen?
De psalm, en in haar spoor ook Dietrich Bonhoeffer,
doet een beroep op onze verbeeldingskracht als ‘focus’
als brandpunt voor ons geloof en leven.
De psalm doet een appel op onze overgave, aan een macht en kracht niet in onszelf,
maar die ons meeneemt naar iets wat groter is dan ons hart. En tegelijk ons sterker maakt dan we zelf wel dachten, omdat we ook nu vooral beeld van God mogen zijn.
De kwade machten zijn er wel, maar hoeven ons niet te bepalen: al trek je door een dal van dorheid, het verandert voor je in een oase. Rijke zegen daalt als regen neer.
Hoe?
Wat helpt echt?
Wat houdt’t in kwade dagen?
Door op weg te gaan, steeds opnieuw als je het weer vergeet, op weg in het zoeken en ontvangen naar de geborgenheid van God. Naar de Bron van leven, naar: Ik-zal-er-zijn.
Gelukkig wie bij u hun toevlucht zoeken,
met in hun hart de wegen naar u.
Martin Buber, de Joodse filosoof, vertaalt het zo:
Geluk van, voor, de mens, die Macht heeft in Jou.
Niet de macht van de machtigen van nu,
maar de macht van de menselijke maat,
die we in de komst van Jezus mochten vieren.
III
het laatste couplet van het lied:
In goede machten liefderijk geborgen
verwachten wij getroost wat komen mag.
God is met ons s’ avonds en s’ morgens,
is zeker met ons elke nieuwe dag.
Wat mij raakt is dat het gaat over het volhouden van de lofzang.
Het draait om de dankbaarheid en de vreugde om het wonder van leven dat ons gegeven is.
En in dat wonder ook het leven om ons heen, waarin we mogen delen.
Het zien en ervaren van de Goede machten: van hen die ons voorgaan in geloof, hoop en liefde.
Ze niet uit het oog te verliezen en op te zoeken.
En daarmee gaat het ook over het volhouden van het gebed en te doen wat onze hand ons te doen geeft, steeds opnieuw.
Dat lijkt mij de handreiking aan ons voor het nieuwe jaar dat voor ons ligt.
Dat wij er zijn om de lofzang vol te houden, te bidden en te werken.
De lofzang gaande houden – dat betekent ook bidden en huilen.
Want wie God’s lof zingt, kan niet anders dan huilen op z’n tijd over deze wereld, en wat Gods schepsels en schepping te verduren hebben.
Je kunt niet anders dan roepen, bidden, voor wie niet meer bidt.
De bittere beker, waarover Bonhoeffer in dit lied ook zingt, doet denken aan Getsémané. De worsteling van de Zoon.
Zó bewogen is deze God, dat God zelf lijdt onder het lijden.
Kerst, de menswording van God in Jezus, straks de Stille Week en Pasen hangen onlosmakelijk met elkaar samen.
Tegelijk zucht Bonhoeffer niet in wanhoop zijn lied uit.
Hij vertrouwt erop dat God om deze wereld bewogen is.
Zichtbaar en tastbaar in Jezus die midden onder ons woont,
en daarom met ons is, elke dag opnieuw.
Zoals de psalm eindigt:
Want God de Heer is een zon en een schild.
Genade en glorie schenkt de Heer.
Zijn weldaden weigert hij niet
aan wie onbevangen op weg gaan.
Heer van de hemelse machten,(daar waar geen pijn kan komen) : gelukkig de mens die op u vertrouwt.
Heel hartelijk dank, Teun, voor je preek voor het nieuwe jaar. Hebben we nodig
LikeLike